Columns
Gedichten van Antje Stik-Snijder
De column van Antje Stik-Snijder uit Noordwolde is een verzameling gedichten.
Nu Antje wat meer tijd om handen heeft komen die gedichten vanzelf bij haar naar boven borrelen.
Het zijn er zoveel dat ze nu al 4 gedichtenbundels heeft uitgegeven: “Blauwe Regen”, “Ik tel de dagen”, "Het leven is goed" en "Als juwelen in een doosje". Klik op de titel wanneer u een van deze boekjes (€13,95) bestellen wilt.
BEGRAFENIS
Het lijk ligt in de kist,
gewassen en geschoren,
Met vals gebit en bril.
En bril?
Ojee…., die bril staat scheef.
Zal ik het doen…..?
Ik steek al een vinger uit….
O, nee….dat durf ik niet.
Ik ga maar zitten
misschien doet iemand anders….
Die bril staat heel erg scheef.
De mensen drupp’len binnen,
ze kijken in de kist.
Misschien zullen zij….
maar nee….
Ach, mensen toch….
die bril staat scheef!
De mannen in hun zwarte pakken,
komen plechtig binnen.
Misschien zien zij…..
Maar nee, de voering gaat naar binnen,
het deksel gaat erop,
de moeren worden aangedraaid….
Te laat, te laat!
Maar… die bril die staat toch scheef!
We brengen hem naar zijn laatste rustplaats,
de kist staat netjes op het graf,
prachtige bloemen bovenop,
nog enkele woorden, een laatste groet.
Ik denk: ”Wat stond die bril toch scheef.”
Op naar de koffie en de koek,
hèhè, het is voorbij….
Ik loop maar mee, wat moet ik anders.
Het zint me niet,
ik zit ermee….
Die bril......., die bril die staat nog scheef.
Antje.
Systeem
Het systeem waarin je leeft,
dwingt je steeds om mee te gaan.
Het gezin waarin je werd geboren,
liep al langs die vaste baan.
Je vader en zo ook je moeder,
zaten al lang vast in een routine.
En ze waren nooit verwonderd,
ze geloofden, tien keer tien is honderd.
Oh wee, oh wee, als je het waagde,
om daarvan af te wijken.
Dan was er een steekje los aan jou, ja niet gewoon,
er moest gesleuteld, want jij viel uit de toon.
Een speciale school, of internaat,
een inrichting om je bij te schaven.
Gedrild en murw gepraat,
totdat je had aanvaard,
dat het systeem zijn gang maar gaat.
Zo leerde je lopen en praten,
zoals het zogenaamd ook hoort.
Als op commando stil te zitten.
En als een robot sukkel je maar voort.
Antje.
Overdenking
In het nachtelijke donker,
in de stille uren,
drijven mijn gedachten mee,
over de grote levenszee.
Ik vaar reeds lang in kalmer water,
met hier en daar wat averij,
door hoge golven, woeste baren.
Ik stuurde af en toe wat bij.
Soms is er nog wat deining,
een lichte rimpeling….
als mijn gedachten wijlen,
bij een lieflijke herinnering.
De zeilen zijn gestreken,
mijn anker groot en klaar,
zuiver en helder is het licht,
de kust komt reeds in zicht.
Toch blijf ik nog wat varen,
mijn leven goed en stil.
Er zijn nog zoveel wat’ren,
die ik nog bevaren wil.
Antje
___________________________________________________________________________________________________
Uit het leven gegrepen
Oude Betje uit de Knijpe,
Woonde samen met haar zoon, een vrijgezel.
Op hun kleine boerderijtje,
Met wat kippen en een haan, een gezellig stel.
’s Morgens bij het eerste haangekraai,
Dan was Betje er al uit,
Voerde dan haar kippetjes,
En dronk thee met een beschuit.
Op een dag, had zij zich wat verslapen,
En ze zei: “Hoe kan dat toch,
Vroeger kraaide toch die haan,
Nu staat hij alleen nog maar te gapen.”
Oma Betje had niet in de gaten,
Dat ze leed aan ’s mensen lot,
Stilaan was ze doof geworden.
Doof geworden als een pot.
Antje.
Delen
Als je veel hebt om te delen,
Deel dan maar lekker uit,
Echt het is niet moeilijk, hoor.
Toch bemerk je op een keer,
‘t Is op…… ik heb niet meer.
Alleen bij liefde is het anders.
Geef maar, geef maar, weer.
Zoveel je wilt, en kunt.
Liefde wordt nooit minder,
Maar steeds meer.
Antje.
Een hart vol wijsheid
“De mens is als een grashalm,
die heel kort bloeit in 't morgenuur.”
Prachtig die vergelijking,
met onze korte levensduur.
Vaak worden we maar zeventig,
of tachtig als we sterker zijn.
Maar ik ken er ook van negentig.
Dat moeten wel heel sterken zijn.
Toch zijn vaak die laatste jaren,
moeizaam, met veel pijn.
Maar het zijn ook vaak de mooiste jaren,
ze kunnen vol van wijsheid zijn.
We gaan dan onze dagen tellen,
elke dag een nieuw begin.
We hangen aan het leven.
Vullen iedere dag met vreugde in.
Antje.
_____________________________________________________________________________________________________
Recycling
Recycling, een engels woord,
dat niet iedereen verstaat.
Maar een begrip geworden.
Door jaren van gebruik....
weet ieder hoe het gaat.
Een oude wasmachien,
een droger, of een oude telefoon.
Ze worden terug in de cirkel opgenomen.
Al wat nog waarde heeft,
wordt weer gebruikt, ja, doodgewoon.
Er komt dan regelmatig,
een hele grote auto,
die pikt dan alles op,
wat buiten staat.
Want opgeruimd staat netjes,sowieso.
Wij weten niet precies,
wat men ermee doet.
Maar 't is voor ons gemak'lijk,
niet onze zorg...
we vinden het wel goed.
Mijn buurvrouw ook,
ze kent geen engels woord.
Hoe zou ze ook, ze loopt al naar de honderd,
ze noemt het “résiekling”.
En niemand die zich ooit verwondert.
Antje..
Ik weet het wel…
Soms verschijn je in mijn dromen,
dan ben je er, gewoon bij mij in huis.
Alsof je nooit bent weggeweest.
Alles voelt dan zo vertrouwd,
en dat voelt goed, je bent weer thuis.
En als ik dan wakker ben,
blijft het gevoel soms hangen.
Het maakt me rustig en ook blij,
de dag wordt dan gemakkelijk,
gaat vreugdevol voorbij.
Toch ben je er al lang niet meer.
Jouw gezicht is vaag in mijn gedachten.
Maar in mijn dromen duidelijk en klaar.
Hoe kan dit zo gebeuren,
ergens is het toch wel raar.
Maar we waren zo lang samen,
een leven lang zo zij aan zij.
De beelden zijn zorgvuldig opgeborgen,
opgeslagen in mijn brein.
Afgesloten en voorbij.
Ik weet wel hoe dit kan gebeuren.
Mijn hart verraadt de oude pijn.
Alleen in dromen durf ik te bekennen,
slechts in mijn dromen kan ik het je zeggen:
“Ik wil zo graag nog bij je zijn.”
Antje.
Mijn zoon
Nu ben je zelf een vader.
Vader van een eigen zoon.
Het leven treed nu nader,
niet alles meer gewoon.
Je liefde is enorm,
voor dit zo kleine wonder.
Jouw hart loopt barstensvol,
nooit kun je er meer zonder.
Nu ken je het geheim,
je weet nu wat geluk betekent.
Nu vorm je een gezin,
maar pas aan het begin.
Je zult nu moeten leren,
wat vader zijn betekent,
jouw zorg omvat nu meer,
tijd, dat je de kosten maar berekent!
Zorg dat je liefde groeit,
voor haar, die jouw zoon baarde.
Die liefde moet steeds voelbaar zijn,
en heeft enorm veel waarde.
Jouw kind zal dan gedijen,
in een liefdevol gezin.
Heel zijn verdere leven,
vult hij dan met liefde in.
Dit is jouw taak als vader,
heel erg de moeite waard,
het schenkt jou zelf geluk,
het mooiste hier op aard.
Antje.
Zomerleven
De zon spiegelt zich vrolijk in het water,
met een zilveren glinstering.
Het water rimpelt,
als door en zachte hand bewogen,
in de zoele zomerwind.
De boot glijdt zachtjes over het water,
de riempjes spattend nat,
De lucht is vol met geuren...
en aan de einder kleuren
zich de bomen paarsig mat.
Zo eeuwig door te varen,
wat zou dat heerlijk zijn
en mij overgevend aan.....
dit heerlijk zomerleven,
geniet ik van ons samenzijn.
Antje.
Vakantie
Vroeger gingen we kamperen,
Kamperen in een tent.
We hadden een hele mooie,
Hij staat als “bungalow “bekend.
Daarin woonden we zo'n week of drie.
Allemaal op een rijtje, tent aan tent.
Het was wel wat behelpen,
Maar we waren het gewend.
Mijn oude vader, van diep in de tachtig,
Wou ook een keertje mee.
Toen kocht hij van zijn traktementje,
zijn eigen mooie tentje.
Hij sprak met alle gasten,
En vond het reuzefijn.
Binnen de kortste keren,
hing overal ons wasje aan de lijn.
Maar toen die nacht, een uur of twee,
hoorden we gestommel.
Roetsj de rits ging naar benee.
Hij moest plassen, o jee, o jee.
Dit kon toch echt niet.
Er moest met hem gepraat:
“Pa, hier is een emmer, doe het daar maar in.”
Hij knikte maar wat, hij deed toch zijn eigen zin.
En die nacht, we lagen wakker,
hoorden we gerammel in de emmer,
Nou, dat ging alvast goed!
Even is het stil, maar dan......
Er wordt gemopperd,
En roetsj de rits gaat open,
En met een ferme zwaai, ja, ja, dat was me wat.
Wordt de inhoud van de emmer neergeplenst over het pad.
Wij houden elkaar vast,
hikkend van de lach.
Och die arme vader, in zijn tent,
Hij had het niet begrepen.
Hoe zou hij dat ook kunnen,
Hij was kamperen niet gewend.
Antje
Een gelukkige dag.
De heg is groen,
het gras is groen.
De struiken in de tuin,
zijn groen met blauw behangen.
Een koppel mussen,
vermaakt zich op het pleintje.
Ze kwetteren, dat het een lieve lust is.
Een merel bezoekt zijn nestje tussen het blad.
En als de avond valt.
en alles stilgevallen is.
Zakt stilletjes de zon
met gouden gloed achter de huizen.
En ik geniet,
de mooiste uren van de dag.
Als de mens tot rust gekomen,
de drukte van de dag, weer overdenken mag.
Dan ontwaakt een stil verlangen,
naar opnieuw zo'n mooie dag.
Met veel zon en zomer.
Een dag weer vol met leven en een blijde lach.
Antje
Verdwaald.
Op de drempel in mijn kamer,
zat een dikke kikker, groen en groot.
Ik zat doodstil, bevreesd.
Hij keek me aan met grote bolle ogen.
Één sprong en hij zat op mijn schoot.
Waarom zou hij dat doen?
Ik zou hem heus geen kusje geven.
En wat moest hij waarachtig,
Als betoverde prins.....
Met een vrouw van bijna tachtig?
Daar kwam mijn buurvrouw aangesloft,
Ze ziet de kikker,
en geeft hem met haar voet een schop.
“Weg met jou, vies ding.”
Zoiets kwam in mij geheel niet op!
Ik kijk hem na,
met grote sprongen wipt hij vrolijk verder.
En leerde mij een wijze les:
Hij moest hier helemaal niet zijn.
Hij was aan het verkeerde adres.
Antje.
Een lichte lentedag
Er is een dag,
zo eens per jaar.
Dan voel ik mij weemoedig.
Zo'n eerste lichte lentedag,
als ik zo 's avonds zonder lamp,
mijn avondmaaltje eten mag.
Ik zie nog steeds die lange tafel,
uitgetrokken tot het eind.
De grote schaal met aardappelen,
de groente en het spek,
nog sissend in de pan, liefdevol bereid.
Negen mensen zaten om die tafel,
de kleinste tussen mijn man en mij.
Allemaal hadden ze daar gezeten,
maar steeds kwam er maar weer,
een stoeltje bij.
Mijn man sprak een gebed,
Dan klonk het : “Smakelijk eten.”
De grote schaal werd leeg geschept, in een wip.
Een vinger wees gebiedend: “Terug, terug.”
Gemopper, en de grootsten keken sip.
De jongste sloeg haar vuistje op de tafel:
“Hou nou maar op, hou nou maar op! “
Dan was het even stil om ons heen.
De “baas”had dan gesproken.
Er was genoeg voor iedereen.
Maar altijd op hetzelfde uur,
keek iedereen naar buiten.
Een dikke hommel kwam dan aangevlogen,
ook op weg naar huis.
Het vogelhokje aan de muur,
Dat was zijn thuis.
Nooit hebben we die kleine “hommeltjes”gezien.
Maar ze waren er wel geweest.
We vonden later in zijn “Huis.”
Een bouwseltje met heel veel kamertjes,
meer dan bij ons thuis.
Hoe mooi was toch die tijd,
ondanks gemopper en gezeur,
Altijd was het weer een feest,
zo met elkaar aan tafel.
Op die eerst lichte lentedag.
Jammer......maar dat is geweest!
Antje.
________________________________________________________________________________________________________
Gedachten.
Herinneringen zijn als stenen,
gebarsten en verweerd.
Door onkruid overwoekerd.
Vast verankerd, onverteerd.
De tijd spreidde zijn mantel uit,
van zacht en vochtig mos.
Half bedolven in het zand,
in een donker, duister bos.
Ze liggen daar te wachten,
op iemand die ze vindt.
Lang vergeten zwijgende gedachten,
in regen en in wind.
Antje.
Open
Spreek je over dichten,
Dan wordt iets dichtgestopt.
Er wordt iets toegesloten,
Het deksel gaat erop.
Dichter zijn is iets heel anders.
Een dichter houdt van openheid,
Zijn hart voor schoonheid openstellen,
Een heel groot onderscheid.
Hij moet aan anderen overbrengen
De schoonheid die hij voelt en ziet.
Geen geluk ligt er in zwijgen.
Dan leven zijn gedichten niet.
Het gaat niet om het roemen,
Zo werkt een dichter niet,
ziet hij een glimlach op gezichten.
Dan voelt hij : “Ik geniet.”
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Aanvaarding
Toen je stierf,
dat was jij niet.
Ik kon niet huilen.
Je was zo vreemd, zo stil.
Van een afstand,
keek ik naar jou.
Er was zo veel te doen,
dat kon ik wel....toen.
Na maanden vond ik jou pas weer.
Je leefde weer in mijn gedachten.
Ik hoorde weer jouw stem,
in lange donk're nachten.
Toen kwamen ook de tranen,
Een nieuwe wereld ging toen open.
Een wereld vol herinnering....
Herinnering aan jou.
Toen pas was je weer de man.....
Waar ik zo veel van hou.
Antje.
Korenbloemen
Ik zie nog het roggeveld,
waarlangs ik liep naar school.
Over het smalle weggetje.
Het korenveld......
waar zich geen korenbloem verschool.
Ik plukte dikke bossen,
met prachtig blauwe kleur.
En als ik eraan denk
dan ruik ik nog hun geur.
Ik mocht ze daar niet plukken,
de rogge werd vertrapt.
En ik moet eerlijk zeggen,
de boer heeft mij heel vaak gesnapt.
Ik kon het toch niet laten,
en plukte telkens weer.
Ik denk dat hij dat ook begreep,
Want met een glimlach,
keek hij op mij neer.
Antje.
Zomer
Een groene wei,
vol boterbloemen
wuivend in de zomerwind.
En ik, daar liggend
op mijn buik
kauwend op een spriet.
Zie ik mezelf als een klein kind.
Wat dacht ik toen daar in die tijd?
Waarom gaat dat nu zo leven?
Ik weet het niet.
Maar ik weet wel,
Al ben ik bijna tachtig...
Vergeten ben ik het niet.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Belofte
De dagen zijn donker,
Heel duister en triest.
Geen warmte van de zon,
Die nu aan kracht verliest.
Gelukkig lengen weer de dagen,
De aarde kantelt naar het licht,
Nog enkele weken,
En de lente komt in zicht.
Speurend kijk ik naar de grond,
En ja, ik zie al groene puntjes,
Van sneeuwklokjes en narcissen,
En een hoekje, waar ik al een krokus vond.
Zij geven een belofte.
Voor een nieuwe zomertijd.
En al is het nu ook donker,
Mijn hart wordt al verblijd.
Blijf niet in het duister zitten,
Maar open je ogen en kijk.
Geniet van het leven,
Want het leven is rijk.
Antje
Tekenen van ouderdom.
Het grijze haar,
is als een kroon,
die waardig wordt gedragen,
wanneer hij wordt gevonden,
op wegen der rechtvaardigheid.
Rechtvaardigheid betekent:
vaardig in het recht.
Welk recht kan dat wel zijn.
Is onze weg nog recht?
Of vormt hij soms een kromme lijn.
Wandel steeds op rechte wegen,
ja, dat kan slechts op één manier.
Vermijd de kromme wegen,
hoewel velen daarop bezig zijn…..
Volg steeds een rechte lijn.
De tekenen van ouderdom,
vertellen ons van wijsheid,
ervaring in het leven.
Geven de mens een waardigheid,
een kroon voor heel het leven.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Rijp.
Gisteren zei ik het nog:
“ Wat ziet het er buiten toch haveloos uit.
Met uitgebloeide bloemen,
hun bladeren bruin en verdord.
En wind die door haast kale bomen fluit.”
Hun blad ligt aan hopen,
Onder heggen en struik.
Het groene mos kleeft aan tegels en muren.
Regen klettert tegen donkere ruiten.
Geen mens waagt zich naar buiten.
Maar bij het opstaan deze morgen….
’t Was of er een wonder was verricht!
De tuin leek als betoverd,
Prachtig wit, met duizend glinsteringen,
stralend in het vroege zonnelicht.
Als met een fijn penseel beschilderd,
elk blad en elke steel gaf nu zijn schoonheid weer.
Als met een laagje verf bestreken.
De zwarte daken wit berijpt.
Ik raakte maar niet uitgekeken.
Wie kon zo’n toverstaf hanteren,
de duisternis veranderen in licht?
Mijn treurig hart in blijheid doen verkeren,
mijn trieste gedachten om te zetten…….
Tot dit zo vreugdevol gedicht.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Een heel klein wonder.
Op de voedertafel buiten,
Kwam een kleine roodborst eten.
Hij ging niet weg,
Hoewel hij mij zag staan.
De mussen slaan steeds op de vlucht,
Wanneer ik voor mijn venster sta.
Hij pikte rustig verder,
Het was zijn eer te na.
Hoe klein is toch zo’n beestje.
Met pootjes o zo dun en fijn.
Zijn kraaloogjes keken me aan,
Alsof ze zeiden: “Ik hoef voor jou niet weg te gaan.”
Rustig liet hij zich door mij bekijken,
Hij at zijn buikje rond.
Ik zag het warm oranje van zijn borst.
Hij pikte zelfs de zaadjes van de grond.
Ontroerd stond ik daar maar,
En maakte geen beweging.
Ik vond het wonderbaar,
Een heel bijzondere beleving.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Thuishulp.
Vandaag was er mijn nieuwe hulp.
Een leuke vlotte meid.
Die kon werken zeg, nou reken maar!
Drie uurtjes, en mijn huis was klaar!
Ze stofte alle richeltjes,
En poetste alle ticheltjes,
Ja, met een natte doek……
verdreef ze alle stof uit elke hoek.
We kletsten ook een beetje,
over ditjes en van datjes.
En deden ons ook nog te goed,
aan een droogje en een natje.
Maar toen de tijd begon te dringen,
ging ik haar toch vermanen.
“Kom het is tijd, schei nu maar uit.”
Wat zei ze toen, die guit?
“Ik dweil mijzelf de deur wel uit.”
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Het wordt winter
Op ons pleintje, heel mistroostig,
Vallen nu de blad’ren.
De blauwe regen is nu geel.
de wind speelt vol plezier, en doet zijn deel.
Hij verzamelt al het blad,
In ronde hopen, in de gloppen bij de huizen.
De oudjes mopperen al weer.
Lopen met de bezem, keer op keer.
Och, hou het maar niet tegen,
Er komen nog veel meer.
Doe als de wind en lach erom,
Hij blaast erop, en ze verdwijnen weer.
Kijk naar de takken aan de bomen,
En zie de rododendron,
Hoe zij reeds hun knoppen dragen,
Die na een koude winter…….
Zich zullen openen in de lentezon.
Antje
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Mijmering…
Je kunt niet vechten,
tegen een herinnering.
Vooral als die herinnering mooi is.
Hij voedt voortdurend het gemis.
Je schakelt je gedachten uit,
toch blijven ze steeds komen,
door een geluid of geur gevoed,
tot in je diepste dromen.
Je kunt niet vechten,
tegen een herinnering…
Hij laat zich niet vervangen.
In elke stille mijmering….
Rust ook een diep verlangen.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Er wordt zovéél gezegd
Soms sla ik spijkers met koppen,
Als ik ze maar niet op laag water zoek.
Dan zet ik de puntjes op de i,
Als ik door de bomen het bos maar zie.
Dan krijg ik boter bij de vis,
Maar hom of kuit dat kies ik niet.
Soms smeer ik wel een beetje stroop,
Hoewel ik heel veel door de gootsteen giet.
Zo blijf ik bij mijn eigen leest.
Ze jagen mij niet op de kast.
Al loop ik soms met molentjes,
‘k zie dat de ene hand de andere wast.
Ik boor niet graag wat door de neus.
Maar wrijf het er soms wel onder.
Ze nemen mij niet bij de poot,
Maar eerlijk is eerlijk, en dat is bijzonder.
Spreken is soms zilver,
Maar zwijgen is nog altijd goud.
Ik veeg heel graag mijn eigen straatje.
En denk dat ik het hierbij houd.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
De winkel van mijn dromen
Ik hou van mooie dingen,
Mijn hele leven al.
Ze waren onbereikbaar,
Ze stonden zo veraf,
Als ik de centen telde,
Die mijn lieve man mij gaf.
Nu ga ik naar de kringloop,
En loop daar zoekend rond.
Daar vind ik mijn juweeltjes,
Van dertig jaar geleên.
Ze liggen daar te pronken,
Soms zomaar op de grond.
Met tranen in mijn ogen,
Bekijk ik al die pracht,
Bewonder alle schatten,
Die ik toen niet kopen kon.
Hoe mensen ze nu als rommel,
Daarheen hebben gebracht.
Hoe kunnen ze ook weten,
Hoe ik mijn hart ophaal.
Ik vind mijn mooie kopjes,
Mijn prachtig glaswerk koop ik daar.
En tussen alle oude boeken,
Mijn lievelingsexemplaar.
En kan ik iets niet vinden,
Dat ik zo graag nog wil.
Neem ik een andere winkel.
En loop daar speurend rond.
Het is heel vaak gebleken,
Dat ik het daar dan vond.
Ik kan dan erg genieten,
En voel me heel voldaan,
Als ik voor weinig centen,
Die ik vroeger niet bezat,
Nu op mijn gemakje
Mijn “dure” inkopen heb gedaan.
Antje
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Een "Vriend"
Ik moet U iets vertellen:
“Ik heb een goede vriend.
Hij blijft mij vergezellen,
ik heb hem niet verdiend.”
Hij is er alle dagen,
hij loopt steeds met mij mee.
En ook in donk’re nachten,
volgt hij me, heel gedwee.
ik doe hem soms een voorstel:
“Toe ga een dagje vissen.”
Hij schudt subiet van: “Nee.”
Hij kan mij niet missen.
Hij hangt zo erg aan mij,
hij blijft mij maar belagen.
Hij wil niet bij me weg,
ik hoef het niet te vragen.
Ik moet hem maar verdragen,
’t zal niet gemak’lijk zijn.
Hij draagt een naam “ mijn vriend.”
Zijn naam is: “PIJN.”
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Verlangen
Op zolder, in een donk’re kast
Hangt nog jouw jasje.
Ik streel de kraag…
Zie jouw gezicht daarboven.
De mouwen…
Waaruit jouw handen staken…
Zijn leeg…
Ik laat ze vallen.
Mijn gezicht…
Verberg ik in de stof,
Een traan glijdt …
In de voering.
Jouw geur…
Ze is er niet…
Weg, je bent weg.
Maar ooh, Ik mis je zo!
A.Stik-Snijder.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Feest.
De wind houdt zijn adem in,
het wordt avond.
De zon zakt achter de huizen,
aan de overkant.
Alles wordt stil.
Stil en vredig.
Op ons pleintje.
De dag is weer geweest.
Het lijkt maar zo.
Een koppel mussen,
in een lange sliert,
bouwt nog een feest.
Hun gekwetter klinkt alom,
ze hebben groot plezier.
Er zijn nog jongen bij,
die worden nog gevoerd.
Ze strijken neer,
op de houten balken,
waarop de blauwe regen slingert.
Trillend met hun bekje open.
Met een glimlach zie ik het zo aan.
Wat en leven in zo’n diertje.
Wat een plezier, en ik geniet….
Zoals zij genieten van hun klein bestaan.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
AVONDSTILTE
Als de avond valt,
Wordt het stil om mij heen.
De vogels zwijgen…
De natuur houdt haar adem in.
Ik sluit mijn ogen,
Er klinkt een ijle melodie…
Een mondharmonika
Zuiver en helder klinkt het in de avondlucht:
“Hoe zachtkens glij-ijdt ons bootje”.
Mijn herinnering gaat verder
Ik zie je zitten,
Je kijkt me aan
Je speelt voor mij.
Je ogen lijken groen in het rose licht.
Je weet hoe diep je me raakt.Ik wil me aan je voeten werpen
Mijn hoofd in je schoot verbergen
Ik doe het niet…
Stil, wees stil, verbreek het niet.
Met een schok kom ik tot de werk’lijkheid,
Je bent er immers niet.
De melodie klinkt nog na…
Het gevoel blijft.
Gevoel van geluk.
Geluk van jou en van mij.
Antje.
Feiten
Wij maken allen fouten,
en ieder zegt: “Ja heus.”
Maar zien we ze bij anderen,
dan wrijven we ze lekker in,
en soms onder de neus.
We groeien dan een beetje,
we voelen ons dan groot.
De ander staat wat lager,
hij krimpt dan wat ineen.
We kleuren hem wat vager.
Kijk in je eigen hart,
en hou je nu maar stil.
Leg maar een hand over je mond,
ga zelf een stapje naar benee,
en leef eens met de ander mee.
Antje.
Herinnering...
Mijn blauwe bloempje op de hei,
Komt plots in mijn herinnering.
En ik ben blij.
Mijn bloempje uit mijn kindertijd.
Ik zie mezelf nog zitten,
Ik zit daar heel alleen,
Ruik weer de brem,
Zo stralend geel, gloeiend in de zomerzon.
Die geur…., de bijen zoemen.
Ik pluk mijn blauwe bloempje.
‘k Weet nu: het is de gentiaan,
Toen niet, zag wel haar schoonheid.
Het zilverroze rozenkransje,
Verborg zich niet voor mij.
De tormentil, de erica in overvloed.
‘k Snoepte heidebessen ondertussen.
De hei bestaat niet meer,
Er zijn nu korenvelden,
Waar zelfs geen korenbloem,
Zich meer mag melden.
Hoe heerlijk was die tijd,
Ik zou het haast vergeten,
Er groeiden later zoveel and’re bloemen.
Maar nooit zo lieflijk en zo schoon,
Als ’t blauwe bloempje,
Uit mijn kindertijd.
Antje
Bloei…
Er zitten knopjes,
Aan het stekje,
In het potje,
Op de vensterbank.
De iele stengel staat rechtop,
Met hier en daar een blaadje.
Een krans van knopjes…
Ligt er bovenop.
Ben zeer benieuwd
Kan haast niet wachten
Moet steeds maar kijken
Heb geen rust.
Tot de bloempjes komen
Aan het stekje
In het potje
Op de vensterbank.
Antje
Kleur
Ik geef mijn dagen graag wat kleur,
met groen en blauw en zonnig geel.
Ik weet, dat is natuurlijk,
maar zulke dagen zijn er niet zo veel.
Soms lijkt een dag een beetje grijs,
dan kleur ik hem vaak roze,
Met hier en daar een zwarte stip,
want grijs is uit den boze.
De maandag begint heel vaak wat blauw,
gewoonlijk na een dag met zon.
En ’s avonds ben ik dan heel blij,
dat ik de triestheid overwon.
Een zwarte dag, geef ik een gouden randje,
en zet er dan wat witte stippen in.
Maak zo een bonte polkadot,
dan wordt hij toch nog naar mijn zin.
U denkt: “Nou, nou, dat is een optimist.”
Nou nee, soms zie ik nergens nog een streepje licht,
Dan hebt u zich toch wel vergist.
Want ik kruip dan in bed……. met de gordijnen dicht.
Antje
Onbereikbaar
Nog altijd tast mijn hand naar jou,
Alsof je bij me bent.
We waren altijd zo vertrouwd,
Zo aan elkaar gewend.
De nacht is vaak zo stil,
Zo donker om mij heen.
Het duister brengt me vrees,
Ben angstig en alleen.
Pas als de ochtend gloort,
Vind ik een beetje rust.Het licht verdrijft het duister,
De spinsels in mijn hoofd worden gesust.
Ik weet wel wat je mij zou zeggen:
“Ik ben er nu niet meer.
Je moet nu verder zonder mij.”
Stil maar……. ik weet het wel.
Maar het doet nog steeds zo zeer!
Antje
Doorzichtig
Ik hou van glas,
omdat het zo doorzichtig is.
Het vangt het licht, en breekt het,
alle facetten verschijnen voor mijn oog,
weerspiegelen in alle kleuren,
de kleuren van de regenboog.
Ik kijk steeds vol bewondering…
naar dit zo fraaie kleurenspel;
het brengt mij in verwarring….
Is het ‘t licht, of toch het glas,
ik weet het niet, ’t is ook zo belangrijk niet.Het feit is er, dat ik ervan geniet.
Ik plaats het in mijn venster,
met iedere dag het volle licht,
maar ook al zijn de dagen grauw,
het glas in groen en blauw,
geeft mij een fraaie schittering.
De kleuren waar ik veel van hou.
Zo is het ook met ogen,
het zijn de spiegels van de ziel.
De ogen van mijn man zo prachtig blauw,
waar ik mijzelf steeds in verloor.
Ze gaven mij de moed en de verzekering.
dan kon ik met mijn leven door.
De ogen van mijn kinderen,
verborgen zich soms voor mij…
Dan was er weer iets mis….
Maar keken ze me aan ,
dan las ik hun gedachten,
en wist ik wat er was…..
ze waren dan doorzichtig……
ja, zo doorzichtig als glas.
Antje
Blij...
In het vroege morgenlicht,
hoor ik de vogels zingen.
De merel fluit zijn keeltje schor,
uit liefde voor zijn wijfje.
En als hij zwijgt, dan luistert hij,
met trilling in zijn lijfje..
Het is een heerlijk lief geluid,
doet me de winter snel vergeten.
Geeft vreugde in het oud gemoed,
brengt mij de lente heel nabij,
laat me opnieuw verlangen,
maakt me weer jong en blij.
Buiten geurt het overal,
met prachtig tere tinten.
Met bloemen zonder tal,
die uit de aarde spruiten.
Het lauwe windje speelt.
de lucht is vol met fluiten.
Ik kan alleen maar zwijgen,
bij al dit jubelend lentespel.
Ik kijk en luister……..
en voel verwondering opwellen.
Mijn hart stroomt vol van dankbaarheid,
het gaat van vreugde zwellen.
Antje
Madelief
Er groeit in ’t groene veld,
Een bloempje, teer en klein,
Het witte kroontje stralend,
Met blaadjes , o zo, fijn.
In’t voorjaar in de prille lentezon
Is het vaak nog koud,
Toch richt het fier zijn kopje op,
Richt naar de zon zijn hart van goud.
Vaak wordt het platgetreden,
Het is zo nietig klein,
Zo zonder praal of veel vertoon.Zo doodgewoon.
Ons oog ziet niet het nietig bloempje,
Dat welig tiert in ’t groene gras.
Maar wat zouden we het missen,
Als het er eens niet meer was.
Het kind, nog dichter bij de grond,
Vlecht voor zijn hals, een stralenkransje.
En huppelt vrolijk in het rond,
Het maakt een vreugdedansje.
Antje
Belofte
Op ons pleintje buiten,
Schijnt vandaag de volle zon.
Spiegelt zich vrolijk in de ruiten,
Of hij de winter overwon.
Maar op de heggen ligt nog rijp,
De lucht is koud en kil.
Geen takje dat zich roert,
De wind houdt zich angstvallig stil.Toch lijkt het of de lente komt,
Die stralend blauwe lucht……
Jaagt met haar gouden zonneschijn,
De winter op de vlucht.
Een narcis, heel alleen,
Worstelt zich uit de grond.
Een merel scharrelt erom heen,
Dood blad vliegt in het rond.
Terwijl ik naar hem kijk,
Zie ik onder struik en heg,
al sneeuwklokjes en krokussen.
Zij banen zich een weg.
Heel even nog, als straks de kou verdwijnt,
dan zien we hoe in volle glorie,
als was het een tapijt…..
weer overal hun bloem verschijnt.
Antje
Het beertje
Mijn man kocht op de rommelmarkt,
een koddig, klein wit teddybeertje.
En omdat het ding zo zielig keek,
nam hij ook nog een schaapje mee.
Ze werden in de kamer,
op de bank gezet, en daaglijks toegesproken.
Het beertje was steeds lief,het schaapje vaak ondeugend.
Wij schudden soms ons hoofd,
’t was wel wat kinderachtig, maar nou ja,
hij vond het immers leuk,
zo was nu eenmaal Opa.
Maar op een dag,
’t was ergens in oktober.
Toen kwam voor hem de slag,
die hij niet overleefde.
We hebben hem nog opgezocht,
Het beertje ging toen mee.
Ik heb het in zijn hand gelegd,
Gezien hoe hij het streelde.
We hebben hem toen weggebracht,
Niets mocht voor hem meer baten.
Het beertje naast zijn hoofd gelegd……
het leek misschien belachelijk,
maar……
Wij hebben het zo gelaten.
Antje
Zo kostbaar
Ik berg herinneringen op,
als in een doosje met juwelen.
En af en toe, til ik het deksel op,
ik koester ze, terwijl mijn handen strelen.
Ze zijn zo kostbaar, zo uniek,
omvatten heel mijn leven.
Heel mijn hart gaat er naar uit.
met veel geluk omgeven.Ik neem ze teder in mijn handen,
want zo beschadig ik ze niet.
Ik wrijf ze met een zachte doek,
zoals mijn hart gebiedt.
Dan sluit ik weer het doosje,
tot aan een volgend keer.
Het verlangen van mijn hart,
vertelt me wel….wanneer.
Antje
Mijn vader had een brommer
Mijn vader had een brommer,
daar ging ‘het ding’ voor door.
Want bijna alle dagen,
lag hij er op zijn knieën voor.
Alles haalde hij eruit,
en bouwde het er dan weer in.
En soms, ja heel bijzonder,
dan liep hij weer ‘dat ding.’
Ik moest hem dan proberen,
want ik was immers jong en sterk.
Je trapte je haast dood,
‘t was onbegonnen werk.Het gebeurde eens,
’t was op een Woensdag, ja dat klopt,
hield hij de vlotter in zijn hand,
het ding zat wat verstopt.
Hij nam hem mee naar binnen,
had er eerst wat benzine ingedaan.
En bij ons in de kamer,
stak hij het ding toen aan.
En wat er toen gebeurde…..
Het ding begon te dansen, ja, ja wel degelijk.
En zeilde toen als een raket,
De kamer rond, je houdt het niet voor mogelijk.
Mijn vader had dit niet verwacht,
want hij keek stomverbaasd.
De hond kroop weg onder een stoel,
jammerend en verdwaast.
’t Was gelukkig wel snel uitgebrand,
we waren opgelucht, en lagen dubbel.
De brommer deed het nog, wat een geluk….
Een avontuur met heel veel trouble.
Dat was dus mijn vader met zijn brommer,
Ik denk, dat hij ervan genoot.
Een heel bijzondere bezigheid,
Die hem vreugd in ’t leven bood.
Antje
Gedachten
Als mijn gedachten stuivers waren,
dan had ik vast veel geld.
Maar ja, wie wil ze horen….
’t staat nergens nog vermeld.
Als mijn gedachten stuivers waren,
en ieder wou ze horen,
dán kon ik zilver sparen
en blies hoog van de toren.
Wat dwaas, om zo te denken,
want rijkdom laat me koud.
Want door maar stil te zwijgen….
bezit ik hópen goud!
Antje
Avond
De maan staat groot en helder aan de avondhemel,
Het licht verspreidt zich sprankelend over het meer.
In een lichte rimpeling, door een koele avondbries,
Als in een zilveren schittering, spiegelend en teer.De bomen op de oever, tekenen zich af.
Ze staan daar, onder groene kruinen in het donker
als zwarte silhouetten,
Onder het immense stergeflonker.
Een lichte nevel stijgt nu uit het water,
Verspreidt een bitt’re geur van gras en rottend blad.
De bomen lijken haast te zweven,
Drijven als boten boven het wazig nat.
De nacht daalt nu volledig neer,
Geen vogel laat zich horen.
Heel de natuur komt nu tot rust.
Ligt als in een droom verloren.
Geduldig wachtend op een nieuwe dag.
Antje
Pluk de dag
Hoe kostbaar is de tijd,
we noemen haar het heden.
De uren gaan te vlug voorbij,
je vindt ze niet terug,
als ze eenmaal zijn vergleden.
Hoe gaan we haar besteden?
Streven we naar geld of goed?
Is dat wat wij begeren?
Die rijkdom kan verloren gaan,
zo zal de tijd ons leren.
En zoveel tijd verstrijkt in ’t leven,
met ruzie en onenigheid,
Soms tussen goede vrinden.
Het kan nog worden goed gemaakt,
als we de tijd maar vinden.
Maar soms is het “te laat”.
Te laat om dingen te herstellen.
Dit nare woord blijft je maar kwellen.
Je vindt geen troost of baat,
is niet opzij te stellen.
Benut de tijd die je bezit,
we hebben toch geen andere.
Gisteren is verdwenen,
morgen is nog niet verschenen.
Kijk naar het nu, doe wat je kan.
Want is hij om,
Wat doe je dan!
Antje
Herkenning
Het is met niets te vergelijken,
Het blije lachje van een kind,
Zo rein met klare ogen
Dat jouw oog zoekt en vindt.
Het valt je onverdiend ten deel,
Diep in je hart daar daalt het neer.
Niets kan het evenaren,
Ontroert je meer en meer.
Geen rijkdom en geen roem,
zijn groter dan die lach,
Dat lachje, dat als in herkenning,
Jouw oog ontmoeten mag.
Antje
Tijd...
Wij leven in de stroom van de tijd,
als een nevel die verschijnt
en morgen weer verdwijnt.
Het heden wordt verleden.
Tijd is ontzagwekkend,
voorwaarts, altijd raast hij voort.
Nimmer staat hij stil
is al voorbij als je dit hoort.
Vandaag wordt morgen, overmorgen,
ons leven spoedt ten eind.
Wij plakken slechts wat etiketten,
willen dat het blijft.
Het eind: van een jaar,
een eeuw, aan oorlog en aan pijn.
Een stip in onze levenslijn,
herinneringen zijn het maar.
Toch is er iets wat wel beklijft,
iets wat alles overwint.
Steeds weer opnieuw begint.
liefde is het, die overblijft.
Zij overwint zelfs tijd,
geeft allen hoop, op eeuwigheid.
Antje
Afscheid
Er was die lege stoel
sinds jij bent weggegaan.
Ik kon er niet meer tegen,
ik heb hem weggedaan.
Wat heeft het eigenlijk voor zin,
ik weet het al tegoed.
Maar ‘k denk zo bij mijzelf,
dat ik ook leven moet.
Jij vult mijn leven,
zo het vroeger was,
met dagen vol geluk en vrolijkheid.
Als was het gisteren pas.
Houd ik mijzelf nu voor de mal?
Wel nee, het is juist goed.
‘k Blijf naar die lege plek niet staren,
langzaam worden mijn bitt’re tranen zoet.
Antje
Mijmering
Wanneer ik aan mijn venster zit,
Zo in het vroege morgenlicht,
Zie ik, weer overal in heg en struik,
De zilveren draden glanzen,
Weerspiegelend in het eerste zonnelicht.
De spin weeft weer met fijne draden,
In heg en struik, haar fijne web van rag,
Bedruppelt als met kleine parels,Door zachte nevel, in de morgendauw
Nog mooier, dan ik ooit eens zag.
Het maakt mij wat weemoedig,
Ik weet, de herfst is weer nabij.
Nog enkele weken en de bladeren vallen.
De herfst komt als op kousenvoeten,
Brengt storm en regen naderbij.
Ik wil nog graag kastanjes zoeken,
De hazelnoten rijpen in dit jaargetij.
Het wemelt van de bramen en de bessen,
Ik zou ze zo graag willen plukken.
Mijn eigen herfst belemmert mij.
Toch zit ik niet te klagen,
Ik put uit mijn herinnering,
Hoe ik in vroeger dagen.
Genieten kon, van alles wat ik plukte.
Met ogen vol verwondering.
Kastanjes met de kleuren van mahonie.
En korenbloemen in het rijpend graan.
de bramen zwart en heerlijk zoet.
Ik ruik nog steeds hun geur,
En denk: “Wat is het leven goed!”
De herfst verdient bewondering,
Geeft voorraad voor de wintertijd.
Draagt reeds in haar boezem,
De belofte.
Van een nieuwe zomertijd.
Antje
Muren
Als ik mij neerzet om te schrijven,
is er een remming om mij heen.
Door al die hoge muren,
ik bouwde zelf….ja, steen voor steen.
Ik voel me daar zo veilig,
ja, ze zijn hoog genoeg.
Houd deuren veilig dicht,
blijf zelf wel uit het zicht.
Men hoeft toch niet te weten,
hoe klein ik werk’lijk ben.
Met schaamrood en met tegenzin,
schrijf ik mijn eerste zin.
Maar als de muren vallen,
dan komt mijn hart in zicht,
Ik draag het in mijn handen,
houd de deur niet langer dicht.
Kijk maar gerust , hoor.
Ja, ik stotter, vind moeizaam ieder woord.
Als ik ben uitgesproken,
Zegt men: “Dat heb ik meer gehoord.”
Antje
Stilte
Het wordt stil om mij heen,
Er klinkt nu geen stem,
Zelfs niet mijn eigen.
Geen enkel geluid,
De dagen gaan zwijgen.
Ik raak achterop,
Ik hou het niet bij.
Ik hol en ik hol,
En raak buiten adem.Men rent mij voorbij.
Het gaat veel te snel,
Ik geef het maar op.
Moet mijn eigen tempo bepalen.
Zo kom ik er ook,
Ik hoef niemand nog in te halen.
Maar dan is het stil,
Iedereen is vertrokken.
Heel in de verte zie ik ze gaan.
Hun stemmen verklinken.
Ik loop achteraan.
Ik kan niet meer mee,
Moet dit maar aanvaarden,
Doe nu maar je best.
Met wat je nog hebt.
Geniet van het leven.
Van wat er nog rest!
Antje
Geertje
Dikwijls loop ik door het steegje,
waar Geertje heeft gewoond.
Eenieder heeft haar daar gekend,
nog niets is er veranderd,
maar Geertje werd dement.
Ik denk aan haar als ik daar loop,
een vrouwtje klein en oud.
Ze werkte in haar tuintje,ze kweekte daar pompoenen, hele grote,
met de kleur van groen naar goud.
Haar tuintje ligt verlaten,
niemand kijkt er nog naar om.
Maar nu het voorjaar wordt,
wemelt het er van het jonge groen.
Met sneeuwklokjes en krokussen,
ze openen hun kopjes, in de prille lentezon.
Ze hield zo van haar tuintje,
en was er altijd bezig,
met wieden en met planten.
Dat was ze zo gewend,
het tuintje zal haar node missen,
want Geertje werd dement.
Antje.
Weet je nog…….?
Weet je nog, ons eerste huis?
Het was verklaard, als onbewoonbaar,
Het was er ook beslist niet pluis,
Wij deden onze zin, al mochten we er eigenlijk niet in.
Het wemelde er van de muizen,
En op zolder zat een rat.
De mensen schudden wel hun hoofd,Maar ja, wat hinderde ons dat.
We pakten heel hard aan.
De muizen hebben we gevangen,
De rat werd door de hond gepakt.
Bang was ik niet, we waren immers saam.
Weet je nog, dat voorjaar?
We kregen onze eerste zoon.
We huilden van geluk,
Ons leven kon niet stuk.
Het was er toch zo heerlijk,
Ik denk dat steeds maar weer.
Er groeiden zomaar grote bossen narcissen,
Als een kind, zette ik ze overal neer.
Ik vraag je: “Weet je nog?”
Dit was wel zestig jaar geleên,
Je kunt het toch niet weten,
Lang reeds ging je van me heen.
Het zijn alleen herinneringen,
Het zijn er ook zoveel…..
Ze hebben alleen waarde,
Als ik ze samen met jou deel.
Antje
Jammerklacht
Eerst was hier die brand,
Het was toen één April.
We vonden het heel heftig,
De tijd stond even stil.
Toen kwam er een explosie,
Van heel veel lentegroen,
Heel fijn, zo welbeschouwd,
Maar groen vraagt wel om onderhoud.
De heggen groeien uit hun voegen,
De vrouwenmantel met haar grote kraag,
Tolereert het niet, als ze een ander plantje ziet.
Hoelang moet dit nog duren, dat is voor ons de vraag.
Die jongens van Caparis,
Waar zitten die nu toch.
Zij hielden het hier voor elkaar,
Maar ja, dat was wel vorig jaar.
Het duurt nu haast drie maanden,
Hoofdschuddend kijken wij naar ons terras.
Het onkruid tiert hier welig,
En de zomer begint nog maar pas.
De oudjes willen al gaan plukken,
Maar ja, dat valt niet mee,
Hun oude handen beven,
Hun krachten gaan het begeven.
Misschien heeft iemand nog een schoffel,
En ook een beetje medelij….
We zouden hem heel dankbaar zijn.
Hij maakte hier de oudjes blij.
Antje
O, leer mij alle dagen tellen…..
Als ik van heel mijn lange leven,
De dagen eens zou tellen gaan,
Had ik veel werk om ze te tellen.
Het zijn er veel,
Ze zijn voorbijgegaan.
Toch komen uit dit hele leven,
Maar enk’le dagen,
Aan mijn geest voorbij.
Ze lichten op, als warm en vrolijk,
Ze waren immer mooi en blij.
De hei, waar ik zo graag,
Als kind vaak speelde.Ik ruik de kamperfoelie en de brem,
Ik zie nog steeds het paars en al de vele kleuren,
Ze trekken aan mijn geestesoog voorbij.
Diezelfde hei, waar ik de liefde leerde.
Waar ik geheel mijn hart verloor aan jou.
En wij ons aan elkaar verbonden
Zo zij aan zij, nog onbewust,
Van wat er komen zou.
De dagen dat er kind’ren kwamen,
Ze lichten op, als dagen vol geluk met jou..
Waarin ik ’t volle leven leerde kennen.
Ja, heel mijn kindheid af ging leggen,
Waarin ik moeder werd en vrouw.
Het vele werk, en alle grote zorgen,
Zijn dingen waar ik niet meer naar verlang,
Ze zijn zorgvuldig opgeborgen,
Ze vallen weg….
Ze zijn van geen belang.
Ik telde heus niet alle dagen,
Ze gleden ongemerkt aan mij voorbij
Er kwam een dag, hij komt me nu heel moeilijk voor.
Een dag heel triest en donker,
Het was de dag dat ik jou weer verloor.
O ja, ik overleefde,
De dagen glijden nu in rust aan mij voorbij.
Ik hoef ze ook niet meer te tellen,
Ja, iedere dag is als een goede gift,
Ik vraag mezelf , hoelang zal dit nog duren?
Hoelang, hoelang,
Schrijft nog mijn levensstift.
Antje
Een bonte mengeling...
Ik zit op mijn terras,
Tussen al wat groeit en bloeit.
Het is een bonte mengeling,
Die me elke dag weer boeit.
Dieppaarse petunia,
Met geurig grote bloemen,
Geraniums in rood en wit.
Heel veel gelen, heel veel groenen
Op het terrasje aan de overkant
Zo kleurig als een zomerdag,
Is net zo’n bonte mengeling
‘k verheug me dat ik kijken mag
Een donkere man,
Een blanke vrouw,
Twee heel mooie kinderen,
Een oude opa in het grijs.
Wat kan er mooier zijn,
Dan zo’n boeket,
Van liefdevolle mensen,
Die elkaar steeds vrede wensen.
Bezie de mensheid eens als zo’n boeket,
Met heel veel kleur en variatie,
Net als de bloemen hier op mijn terras,
Dan zou er vrede zijn, in iedere stam en natie.
Antje
Als een herinnering….
Ze was al weg….
voordat ze stierf.
Ze dwaalde door de gangen…
Op zoek naar iemand ….
die er niet meer was.
Ze kon het niet bevatten….
hij zat bij haar aan het ontbijt,
dronk samen met haar koffie…Zo was hij er….
en dan ineens was ze hem kwijt.
Ze ging het bij de buren vragen.
“Hebben jullie hem gezien?”
Ze kreeg steeds “Nee”, te horen.
Als iemand zei:”Hij is gestorven,”
Dan werd ze vrees’lijk boos.
“Zonet was hij er immers nog”.
Het is niet te begrijpen,
we hebben samen nog gesjoeld,
Ze vond het nog gezellig….
Ze kreeg het zo benauwd,
die nacht maar opgenomen,
niet meer teruggekomen.
Ze was al weg…
voordat ze stierf…..
Wij houden ons maar even stil….
Het is misschien wel beter
Een troostende gedachte….
voor ons, die er nog zijn.
Wij willen graag erin berusten,
maar eerlijk waar…
het doet wel erg veel pijn.
Antje
Geluk
Ik zie mezelf als een klein kind,
Lopend door de sloot bij buurvrouw Maartje.
Vluchtend voor die boze mensen,
Die elkaar de dood in wensen.
Ver, heel ver moet ik nog gaan,
Om het niet te hoeven horen
Over het mulle witte zand, dat rult,
Zoetjesaan mijn klompjes vult
Eindelijk kom ik op mijn plekje,
Tussen brem en kamperfoelie.In de hei zet ik me neer.
Mijn angst verdwijnt, de rust keert weer.
Die zoete geur, gezoem van bijen.
Heel stil zit ik daar tevree.
Een salamander koestert zich in ’t warme zand
Hij kijkt mij aan, vlakbij mijn hand.
Ik dwaal nog verder over het pad
En vind de sloot met wilgenkatjes.
Ik wil mij in hun geur verliezen.
Hun stuifmeel doet me plots’ling niezen.
Ik heb het wel gezien
Het kleine vogelnestje.
Twee eitjes als van porselein.
Ik zal maar heel voorzichtig zijn.
Zouden er al bramen zijn?
Voorzichtig ga ik kijken,
En ga dan lachend op de loop,
Ik stapte bijna in een mierenhoop.
Het weiland waar ik nu beland,
Staat boordevol met pinksterbloemen,
Dan pluk ik een boeket heel groot,
En vlij me languit in haar schoot.
De geur is haast bedwelmend
Genietend blijf ik even liggen,
Totdat het krieb’lend grut verschijnt
Haastig krabbel ik dan overeind.
De bloemen geef ik aan mijn moeder,
Hun ruzie zal wel over zijn.
Mijn vader moet maar even helpen.
Ik wil zo graag hun tranen stelpen.
Mijn kindertijd heeft mij geleerd:
’t Geluk ligt in de kleine dingen.
Soms overpeins ik ze heel even,
O. hoe kostbaar is mij ‘t leven!
Antje
Aprilgrap?
Het is vandaag al 1 April.
We staan er eventjes bij stil.
Want wat is er aan de hand?
De buurman stak zijn huis in brand.
Het was toen net nog Maart,
Hij roerde nog wat met zijn staart.
Het was het nachtelijke uur,
De rust van korte duur.
We waren hiervoor bang geweest,
Hadden het reeds lang gevreesd.
Met sterk gebonk en veel lawaai,
Stak hij zijn huis in lichterlaai.
Zijn buurvrouw, reeds in bed,
Was waakzaam en alert.
Zij zag de vlammenzee,
En belde heel snel 1-1-2.
Maar zij kon niet vermijden,
Dat dikke rook zich ging verbreiden.
Die was niet meer te stuiten,
Joeg iedereen naar buiten.
De brand gelukkig snel geblust,
De gemoederen weer gesust.
Het was een hele nare nacht,
Wie had aan 1 April gedacht.
Niemand kon zo’n grap bedenken,
Maar we moeten aandacht schenken.
De vieze lucht is haast verdwenen,
Maar hebben de schrik nog in de benen.
Antje